Fragment uit de Magische Sleutel

De Magische Sleutel is eerst als De Gouden Sleutel verschenen in het boek Kinderen van de Duisternis.

Toos Jansen heeft lange tijd gedacht dat haar zoontje Maurice haar haatte. Het begon al vlak na het ontslag uit het ziekenhuis waar de jongen op 26 juli 1983 het levenslicht zag. Hay Jansen had zijn vrouw de dag tevoren daarheen gebracht, nadat haar vliezen voor de tweede keer gebroken waren. De voorbije weken hadden voor de aanstaande ouders eindeloos lang geleken. Bijna onvermijdelijk waren steeds weer de herinneringen aan hun eerste kind komen opborrelen; donkere en pijnlijke gedachten aan een baby met een waterhoofd, die maar een paar maanden had mogen leven. Hoewel Toos en Hay er steeds vanuit waren blijven gaan dat hun tweede kind wel gezond zou zijn, was toch de twijfel blijven knagen.
Tot vlak voor de geboorte bleven de weeën uit, maar toen kwamen ze toch. Eerst nauwelijks merkbaar, daarna feller en met kortere tussenpauzes. Het was zover. In de avond van 25 juli kreeg de 24-jarige Toos geen eten of drinken meer en wachtte in spanning af. Het was zwoel en de warmte was ook in de ziekenhuisgangen drukkend. Avond werd nacht en juist toen Toos – met flink knorrende maag – begon te geloven dat haar kind alsnog een dag wilde overslaan, verhevigden de weeën zich plotseling sterk.
De aanstaande moeder riep om de kraamverzorgster; ze werd uit bed gehaald en onmiddellijk naar de verloskamer gereden, waar ze door de kraamverzorgster en co-assistent werd voorbereid op een keizersnede. Inmiddels werd ook Hay gebeld, die meteen in zijn kleren schoot en zo snel hij kon over de nachtelijke straten naar het ziekenhuis reed.
De bevalling verliep voorspoedig en om kwart over drie in de ochtend schonk Toos het leven aan een zoon. Terwijl ze bijkwam van de inspanningen, gleed voor de laatste keer het spookbeeld van haar eerste kind voor haar geestesoog. Angsten die meteen verdwenen toen ze haar kind zag in de armen van de verloskundige. Geen waterhoofd, geen afwijkende uiterlijke kenmerken. Haar Maurice was, zo op het eerste gezicht, volkomen gezond. Diezelfde mening was ook Hay toegedaan, toen hij om half vier de verloskamer binnenstormde. Zijn zoekende blik viel meteen op het vredige tafereeltje van zijn vrouw die liefdevol een baby vasthield. Op dat moment begreep hij dat alles in orde was. Alles was precies zoals het zijn moest.
Toos bleef acht dagen in het ziekenhuis. Dagen van intens geluk. Toen mocht ze naar huis en werd warm ontvangen door vrienden en bekenden. Met hen beleefde ze een paar gezellige uurtjes. Maurice kraaide het uit van plezier en stal ieders hart. Hij was ook een leuke baby en niemand die dat onder stoelen of banken stak. Laat in de middag ging het bezoek naar huis en zwaaide Toos vermoeid maar tevreden de laatste gast uit. Ze liep terug om haar kind in te stoppen en daarna zelf ook even haar gemak ervan te nemen. Het was toch wel wat veel om, nog maar net hersteld, zo’n groot gezelschap te ontvangen en van een natje en droogje te voorzien.
Blijkbaar was ook Maurice van slag geraakt door alle aandacht die hij had gekregen. Op het moment dat ze het kind oppakte om hem in zijn wieg te leggen, verdween de opgewekte glans in zijn ogen en bleef hij stil als een pop in haar armen hangen. Toos hield hem dicht tegen zich aan, maar het was alsof de baby genoeg had van alle liefkozingen. Opeens wendde hij met een ruk zijn ogen van haar af. Het verbaasde haar. Tegelijk trok een ander gevoel door haar heen. Leek het maar, of verstijfde Maurice daadwerkelijk? Het leek wel of het kind bang voor haar was. Ze keek in de wegkijkende ogen van Maurice en meende dat die ogen zeiden: jou ken ik niet. Wie je bent weet ik niet, maar wel iemand die ik niet wil kennen. Laat me alsjeblieft met rust!
Hij zal wel moe zijn, dacht Toos. Maar zeker was ze daar niet van. Een dergelijke sterke afwijzing bij een kind was haar vreemd.Het gevoel dat er met Maurice iets niet klopte versterkte zich in de maanden na zijn geboorte. Het kind ontpopte zich als een passief kereltje, dat het leven om zich heen als iets vreemds leek te beschouwen. Hij ging niets ontdekken en huilde of lachte zelden. Toos kreeg meer dan eens het onprettige idee dat Maurice niets met haar of Hay te maken wilde hebben. Telkens als ze te dicht in zijn buurt kwam wendde hij steenkoud zijn ogen van haar af en negeerde haar alsof ze niet bestond. Wanneer ze hem verschoonde of in bed legde was het meer of ze een levenloze pop aanraakte dan een warm, ademend mens. Die passiviteit uitte zich later ook in motorische gebreken. Maurice werd een jongetje dat zich houterig voortbewoog en niet eens recht over een lijn kon lopen. In het allereerste begin voelde Toos zich schuldig aan het feit dat het niet klikte tussen haar zoon en haar. Misschien had de spanning voor de geboorte iets losgeweekt wat nu zijn effecten toonde. Wat het ook was, iets was niet zoals het zijn moest.
Maurice was 15 maanden, toen Toos en Hay op een nieuw adres gingen wonen. De verhuizing zorgde voor nogal wat rompslomp, wat betekende dat ze Maurice een half jaar bij zijn oma, Lies, en haar man lieten logeren, totdat zijn kamertje en de rest van het huis klaar was. Hay en Toos namen dit besluit met tegenzin, omdat de verwijdering tussen hen en hun zoon steeds duidelijker werd. Wat ze ook deden, er kwam simpelweg niets uit het kind. Het gevoel dat de ouders hun kind ‘kwijt’ waren, werd steeds sterker.
Met Hay nam Toos zich voor om na het halve jaar dat Maurice bij haar ouders verbleef een nieuwe start te maken. Ze was er van overtuigd dat de kloof tussen hen en Maurice te dichten moest zijn. Het bleek ijdele hoop. De afkeer van Maurice werd alleen maar erger. In plaats van zijn ouders te negeren, ontdekte hij op een gegeven moment ook het pesten. En wat eerst slechts een irritante karaktertrek leek, zou in de jaren die volgden een ware nachtmerrie worden.
De eerste ruzies ontstonden aan tafel, wanneer Maurice weigerde te eten wat de pot schafte en op alles commentaar had. Een tafelgesprek over wat er die dag gebeurd was, of andere gewone koetjes en kalfjes, was met hem onmogelijk. Hij slaagde er steeds weer in de sfeer te verpesten door het maken van hatelijke opmerkingen die het bloed onder de nagels van zijn vader en moeder vandaan haalden. De feestdagen, zoals kerst, pasen of oud en nieuw, waren een gruwel. Zaten overal elders gezinnen knus bij het haardvuur, Maurice kon blijkbaar enkel overal tegenaan schoppen en de boel op stelten zetten. De aanvallen van de kleine jongen waren onverwacht, hard en sneden door het diepst van de ziel. Deed dat Hay en Toos al pijn, erger nog was dat hij van het begin af aan weigerde te zeggen waarom hij zich zo gedroeg.
Behalve dat hij goed zijn mondje wist te roeren, haalde Maurice ook tal van andere streken uit. In kasten en tegen muren plassen, krassen maken op de auto van zijn vader, of met eten smijten. Elke dag hoorde het er weer bij. Het was een raadsel waarom hij het allemaal deed. Geleidelijk aan zou Toos zich gaan afvragen of ze nu een mens, of een klein duiveltje op de wereld had gezet. Na de geboorte van zijn zusje Nathalie richtte zijn nijd zich ook op haar. Hij verdroeg haar aanwezigheid in het gezin niet en maakte dat kenbaar door nadrukkelijk te huiveren als zij bij hem in de buurt kwam. Toen Nathalie net een jaar oud was, naast hem op de bank kroop en hem een kusje wilde geven, maakte hij zich bijna stuiptrekkend uit de voeten. Vaker kwam het voor dat hij Nathalie commandeerde en klusjes liet opknappen die eigenlijk aan hem waren opgedragen. Ze gehoorzaamde aan zijn grillen, vooral als haar ouders weg waren, uit pure angst. Waagde ze het iets terug te zeggen, dan bekte hij haar af, desnoods tot de tranen haar over de wangen rolden.
Maurice was een plaaggeest voor iedereen in huize Jansen. Als hij straf kreeg dan deerde hem dat niets; hij trok zich gewoon terug in zijn kamer en deed of zijn neus bloedde. Als het er op aankwam was hij de meester in het huis en was zijn wil wet. Als hij zin had in een robbertje vechten, dan werd er ook gevochten. Als het moest met de messen geslepen. De jongen kon zijn ouders en zusje vooral in een tang houden, doordat hij er geslepen voor waakte dat niet de verkeerde mensen lucht kregen van wat hij uitvrat. Aan de buitenwereld toonde hij een heel ander gedrag en was in de omgang met anderen een schattig kereltje. Daarbij maakte hij van die gelegenheden gebruik om zijn ouders zwart te maken.
Nog helder voor de geest staat Toos en Hay die koude winterdag toen het hele gezin op bezoek ging bij oma. Het begon ermee dat Maurice heel geconcentreerd met blokken ging spelen die de oudere vrouw hem had gegeven. Toos vond dat op zich al vreemd, aangezien Maurice thuis geen vin verroerde. Hier scheen hij tot leven te komen en zo kende ze hem niet. Lies bekeek hem en zei op een gegeven moment vertederd: “Ach, het is zo’n schatje. Ik begrijp niet waar je het steeds over hebt. Het is toch een lief kind?”
Toos begreep haar kind even ook niet, tot er iets gebeurde waardoor haar verbazing pijn werd. Maurice kroop uit het zicht van zijn grootmoeder en begon naar haar te grijnzen. Het was geen vriendelijke lach. Meer een grinniken alsof hij wilde zeggen: daar heb ik je weer, dom mens. Meen je nou werkelijk dat zij je gelooft?
 Zo klein als hij was, er school haat in zijn ogen. Was dit een gewoon klein kind? Daarna kroop Maurice weer naar zijn oma, weg van haar, en ging wat voorovergebogen zitten. Hij hield zich aan Lies vast en richtte zich verkrampt op. Half staand, half vallend maakte hij een aarzelende stap op twee benen.
Toos kon het niet geloven.
“Hij loopt? Maar thuis kruipt hij niet eens! Hoe is dit in vredesnaam mogelijk?”
Lies nam haar kleinkind trots in de armen en Toos voelde een nieuwe, akelijke pijnscheut door haar hart, die nog eens versterkt werd toen haar moeder zei: “Je bent te streng met hem. Als je Maurice maar rustig zijn gang laat gaan, dan is het een heel lief manneke. Of niet, jongetje van me?”
Hij knikte, zonder ook maar de geringste aandacht aan zijn vader of moeder te schenken.
“Oma…?”
“Ja?” vroeg Lies.
“Ik ben veel liever bij jou. Dat is leuk. Bij mama is het niet leuk. Mama is gemeen. Zij en papa geven me niets te eten.”
“O, werkelijk?” zei Lies, verrast.
Weer knikte hij.
Voor de oudere vrouw iets terug kon zeggen riep Toos verontwaardigd: “Dat is niet waar! Ik weet niet waar hij het vandaan haalt, maar dit slaat nergens op! Ik hou toch zeker van mijn kind?”
Lies keek haar aan en tot haar schrik zag Toos dat de twijfel gezaaid was. Haar moeder geloofde Maurice. En dat was toch ook logisch? Tegen Lies sprak een spontaan en open kind. Waarom zou ze dan niet naar hem luisteren?
De moeder van Toos zei: “Ik begrijp ook wel dat je hem niet laat verhongeren. Maar kun je dan niet zien dat hij ongelukkig is? Geef hem wat meer de ruimte en eis niet zoveel van hem!”
Zuchtend zei Toos: “Ik eis helemaal niet veel en hij krijgt van mij alle ruimte. Daar gaat het mij ook niet om. Wat mij stoort, om te beginnen, is dat hij constant liegt!”
Ze kon haar moeder niet overtuigen. Voor het eerst had Maurice zijn vader en moeder bij zijn grootmoeder voor schut gezet. Dat zou hij in de loop van de jaren vaak herhalen. Nooit kreeg Lies zijn ware gezicht te zien. Maurice was een meester in het bespelen van anderen en liet wat dat betreft kunstjes zien die ver boven zijn leeftijd gingen. Een angstwekkend en wonderlijk aspect daarbij was dat hij af en toe zelfs de gedachten van zijn ouders scheen te kunnen raden. Als zij over hem spraken en Maurice was boven op zijn kamertje, dan kwam het geregeld voor dat hij later precies wist te vertellen waar ze het over gehad hadden. Hay en Toos namen aan dat hij dan stiekem had meegeluisterd. Later zouden ze gaan begrijpen dat er iets vreemders aan de hand was. Iets ongelooflijks. Pas later ook zouden ze zich weer herinneren aan dat voorval toen Maurice pas twee jaar was geweest. Een voorval, zo onverklaarbaar, dat het gemakshalve maar vergeten was. Lies had op een dag gebeld om te zeggen dat ze om kwart voor vijf even binnen zou wippen. Toos had dit verteld aan haar zoontje. Hij had heel even zijn ogen gesloten en gezegd: “Nee hoor, ze komt niet.”
“Wat vertel je me nu?” had zijn moeder gezegd. “Ze zei het net zelf!”
Opnieuw had Maurice een moment zijn ogen gesloten. “Nee, rugpijn.”
Toos had erom gelachen en was verder gegaan met haar werk. Toen een uur later de kamer was gestofzuigd en het beddegoed vervangen, had ze helemaal niet meer stilgestaan bij het korte gesprek met haar zoontje. Om even voor kwart voor vijf had de telefoon gerinkeld. Toos had opgenomen.
“Ja, met mij,” had Lies gezegd. “Zeg, ik kan toch niet komen. Ik heb zo’n pijn dat ik niet eens van de bank af kan komen. Dat wordt niks vanmiddag. Het spijt me. Zullen we een ander keertje afspreken?”
“Tuurlijk. Maar wat heb je dan?” had haar dochter gevraagd.
“Mijn rug speelt me weer eens parten. Het doet vreselijk zeer.”
“O, jammer,” had Toos gezegd. “Nou, rust maar lekker uit. Dan zien we elkaar wel een andere keer.”
“Doen we,” had haar moeder gezegd.
Toen ze had opgehangen was Toos de voorspelling van Maurice door het hoofd geschoten. Ze had het niet kunnen verklaren.

Voor de rest van het verhaal zul je toch het boek moeten lezen…

Share