Fragment Nachtogen

Proloog

De stokoude vrouw oogt vermoeid. Haar blauwe nachtpon valt veel te wijd over haar magere lijf. Haar weinige haar is wit als sneeuw. Als een geest staat ze voor de hoogste trede van de trap. Haar hijgende ademhaling snijdt door de stilte van de nacht. Aarzelend plaatst ze een voet op de bovenste trede. Als ze haar tweede voet naast de eerste zet, moet ze zich met beide handen aan de trapleuning vasthouden.
Nog een trede daalt ze af. En nog een.
Dan gaat het mis.
De mond van de oude vrouw zakt open, net of ze ergens van schrikt. Ze laat de leuning los en grijpt met beide handen naar haar borststreek.
Ze valt voorover.
Op haar rechterschouder komt ze hard op een trede terecht en dan maakt ze een onvrijwillige koprol. De vrouw klettert verder naar beneden, met zoveel kabaal dat het wel lijkt of een stier de trap af stampt.
Op de tegelvloer onderaan de trap blijft ze doodstil liggen, op haar buik, de armen gespreid.
De enige die het allemaal ziet gebeuren is zij.

 1

Het glazen huis gleed achter de laatste bocht in zicht. In de avondschemer was het van deze afstand nog bijna niet te zien. Met de ogen knipperend om wakker te blijven reed Linda Raines over het met keien bezaaide zandpad de laatste tweehonderd meter naar de Inkijk. Haar zwarte Jeep Liberty wilde ze als gebruikelijk parkeren voor de eeuwenoude eik, waarvan enkele knoestige takken, vol met jong groen blad, haast beschermend over het platte dak van het moderne gebouw hingen.
Op haar plek bleek echter al een auto te staan. Ze was zo versuft dat ze het pas op het laatste moment zag. Het scheelde niet veel of ze was er tegenaan gebotst.
De andere auto was zwart, net als die van haar.
En het was ook een Jeep Liberty.
In verwarring gebracht keek ze enkel gefronst voor zich uit en kreeg zelfs nog de gedachte dat ze vanochtend niet met haar eigen wagen naar het werk was gegaan en nu in een andere auto zat, die van Paul. De gedachte verdween meteen. Ze zat wel degelijk in haar eigen auto. Toen viel haar blik op de nummerplaat.
3THO479.
Haar kenteken.
Linda’s ogen werden groot en haar hoofd veerde naar achteren, alsof ze een emmer ijskoud water in het gezicht gesmeten kreeg.
Nu staarde ze met verbijstering naar de andere Jeep en klemde haar vingers om het stuur. Haar eerste opwelling, in een vlaag van paniek, was om haar auto te keren en met de voet op het gaspedaal weg te scheuren. Het scheelde niet veel of ze had dat ook gedaan.
Ze deed het niet. Nog niet. Bewegingsloos bleef ze achter het stuur zitten. Waarom? Wat hield haar tegen? Mocht ze er niet vandoor gaan?
Misschien was het een hele slechte beslissing, maar uiteindelijk zette Linda de motor af. Ze opende het portier en stapte behoedzaam uit.
De wind ruiste door het gebladerte en ze rook de lentegeuren van het bos, waarin de Inkijk idyllisch genesteld was, als een kind in de geborgenheid van moeders schoot.
Linda bleef aarzelen en streek door haar donkere halflange haar.
Het glazen huis oogde duister, stil en verlaten. Er was niets dat opviel – behalve dat ze tegen de kofferruimte keek van haar eigen auto, waar ze ook naast stond.
Nieuwsgierigheid (of was het wat anders?) won het ten slotte van angst en ze schuifelde naar de andere Jeep.
Door het raampje aan de bestuurderskant tuurde ze naar binnen.
Dezelfde grijze bekleding. In de bekerhouder lag de verfrommelde wikkel van een rol pepermunt en een benzinebonnetje. Net als in haar auto. Het interieur mocht wel eens gestofzuigd worden en dat kon ze ook zeggen over haar eigen Jeep. Vuil en stof lag op dezelfde plekken. Linda’s oog viel op een stapeltje schetsen op de achterbank. De eerste vingeroefeningen voor het omslag van een debutant, die Paul in de herfst wilde publiceren. Ze had er vandaag aan gewerkt en deze tekeningen lagen op dezelfde plaats in haar auto.
Dit was haar auto. Anderhalf jaar geleden tweedehands gekocht, toen drie jaar oud, met weinig kilometers op de teller. Dat laatste hadden ze haar bij Johnson’s Garage met nadruk verteld, ofschoon het haar niet veel had kunnen schelen. Het ging haar vooral om de prijs, en ze hoopte maar dat de bak haar niet te vaak in de steek zou laten. Haar geld gaf ze liever uit aan snuisterijen voor in huis – ofschoon ze daar de laatste tijd, begrijpelijk genoeg, geen cent aan had besteed.
Linda strekte een hand uit om de tweede wagen aan te raken en hoopte vluchtig dat ze niets zou voelen, alsof die andere Jeep een luchtspiegeling was. Maar haar vingers beroerden koud metaal.
Ze had haar eigen Jeep al weken niet naar de wasserette gebracht. Een grijze koek vogel-poep zat op het dak van beide auto’s. Ze wierp nog een blik naar binnen en zag op het dashboard een vlek die ze goed herkende als opgedroogde vanillemilkshake.
Linda dacht aan de kras op de achterkant van haar wagen, net boven de bumper. Gevolg van een momentje van onoplettendheid (of stommiteit, als ze eerlijk was) buiten een supermarkt, een jaar of zo geleden. Er had prikkeldraad gelegen in een bloemenperk langs het toch bepaald niet kleine parkeerterrein, waar ze achteruit overheen was gereden. Toen ze die draad had horen schrapen tegen de bumper en de lak, had ze behoorlijk gevloekt. Nu hurkte Linda neer bij de uitlaat van de andere Jeep en zag ook daar in de zwarte lak een grillige streep roest.
Op zich viel niet helemaal uit te sluiten dat iemand een tweede Jeep Liberty hier had neergezet, op haar plek. Wie dat gedaan zou kunnen hebben, en waarom, was een raadsel, maar mogelijk was het. Onbestaanbaar echter was dat de andere Jeep zo identiek was aan die van haar, tot het kleinste detail. Deze roest was de druppel. De kronkelende oranjeachtige streep zat als een litteken al heel lang op haar auto en geen mens had dit zo precies kunnen namaken. Dus keek ze werkelijk naar een spiegelbeeld van haar eigen Jeep.
Een vaststelling die Linda koud maakte, tot op het bot.
Haar hart hamerde. En nu? Wat ging ze doen? Het liefst wilde ze alsnog in haar eigen auto springen en wegrijden.
Alleen kon ze dat niet en ze begreep zelf niet wat haar tegenhield.
Toen stond ze weer op en haalde haar sleutelbos uit haar broekzak.
Was het mogelijk? Paste haar eigen autosleutel ook op dit portier?
Linda beet op haar onderlip. Ze schoof de sleutel in het slot, gaf een draai, en alle deuren klikten meteen open. Ze trok het portier open en nam plaats achter het stuur, voor ze zichzelf op andere gedachten kon brengen.
Met grote ogen stelde ze opnieuw vast dat alles hetzelfde was. De stoel zat als die van haar. Deze wagen rook zelfs als die van haar. Ze keek in de binnenspiegel en zag haar Jeep.
De laatste weken was ze vaak bang geweest, en daar had ze alle reden voor gehad. Maar ondanks alles wat er gebeurd was, had ze nooit zoveel angst gehad als nu.
Voor de derde keer kwam de opwelling er vandoor te gaan, zo snel mogelijk, met de staart tussen de benen. Als ze bleef, kwam ze helemaal niet meer weg. Heel kort had ze de verschrikkelijke vrees dat het portier naast haar plotseling uit zichzelf dicht zou slaan, dat alle deuren zich weer zouden vergrendelen, en dat zij opgesloten zou zijn.
Linda schreeuwde rauw, duwde tegen het portier en tuimelde haast naar buiten.
Ze holde terug naar haar eigen Jeep. Nu zou ze zich door niets meer laten weerhouden en wel op de vlucht slaan. Ze rukte het portier open en stond al met een voet op de bodemplaat, toen ze verstarde en toch nog een grimmige blik naar die andere Jeep wierp.
Ze kon gewoon niet weggaan. Of het mocht niet, van iets of iemand.
Wanhopig probeerde Linda haar verstand te blijven gebruiken.
Ze had de andere Jeep aangeraakt, het metaal gevoeld, en ze had achter het stuur gezeten. Dat allemaal wilde zeggen dat die auto er echt stond en geen zinsbegoocheling was.
Als dat zo was, moest er wel iemand zijn, die hem hier had achtergelaten.
Het klonk logisch. Het betekende ook dat ze misschien niet alleen was.
Ergens dichtbij kon iemand zijn die naar haar keek. Nu, op dit moment.
Nog meer koude angst ging door haar hele lijf heen.
Linda sloot even haar ogen, prevelde een schietgebedje, opende haar ogen weer en voor het eerst gleed haar blik voorbij de andere Jeep, naar de Inkijk.
De gordijnen in de grote woonkamer waren gesloten en erachter scheen geen licht. Maar toch konden er ogen zijn die naar haar loerden, vanachter een gordijnrand.
De Inkijk was een haast kunstzinnig vormgegeven woning. De hele benedenverdieping bestond uit glas. De bovenverdieping, slaapkamer en keuken, was aan de voorzijde ook van glas, alleen de zijwanden waren opgetrokken uit kunststofbeplating. Het huis had wel iets weg van een aquarium en daarom had Linda het gekscherend de Inkijk genoemd.
Ze spiedde een moment langer naar de gordijnen en probeerde erachter beweging waar te nemen, van een gestalte. Of enkel de glimp van een gezicht.
Maar ze zag niets of niemand.
Ga toch weg! maande ze zichzelf bijna wanhopig. Om de een of andere reden negeerde ze die innerlijke stem alweer. Het deed haar denken aan Seema, een vriendin die onlangs een keer ’s avonds in opperste paniek had gebeld. Seema was thuisgekomen bij haar appartement en had tot haar grote schrik gemerkt dat de deur openstond. Op de gang, voor de deur, had ze Linda gebeld, omdat ze een inbreker in huis vermoedde. Seema beschouwde Linda als haar beste vriendin (wederzijds was dat niet, Linda vond haar een beetje een zeur) en met haar lippen tegen het toestel had ze schor en hysterisch gefluisterd dat er binnen misschien iemand was. Linda schrok ook, maar had wel de helderheid van geest om eerst te vragen of het slot geforceerd was. Het kon zijn dat Seema die ochtend gewoon vergeten was de deur op slot te doen. Seema beweerde dat ze niet zo dom was. Waarna Linda had aangeraden om niet naar binnen te gaan. Seema moest dan maar naar de buren gaan en de politie bellen. Haar wijze advies ten spijt had Seema toch haar appartement betreden. Linda had meegeluisterd naar wat zich vervolgens had afgespeeld.
Hallo, is daar iemand? had Seema geroepen. Hallo? Hallo?
Linda had met samengeknepen billen toegehoord. Als er werkelijk een inbreker in huis was, dan was het zacht gezegd erg onverstandig wat Seema deed. Ze riep tegen haar vriendin dat ze weg moest gaan en ze vreesde elk moment een schreeuw van Seema te horen. Of van de inbreker, en ze stelde zich voor dat hij een zware, dreigende stem had. Misschien zou ze de verkrachting van Seema moeten aanhoren. Of misschien was de inbreker een moordende psychopaat.
Maar er gebeurde helemaal niets, want het appartement bleek verlaten te zijn. En er was niets gestolen. Blijkbaar was Seema zo dom geweest om die ochtend niet de deur te sluiten. Linda was kwaad geweest. Niet om de slordigheid van haar vriendin, maar omdat ze zo koppig en stompzinnig het huis binnen was gegaan. Wat als daar wel een enge man was geweest? Een kerel met bovendien een paar steekjes los? God weet wat er had kunnen gebeuren! Wat had Seema wel niet gedacht? Vreemd genoeg had Seema geen duidelijke verklaring voor haar handelen gehad.
En nu, op dit moment, in het halfdonker, deed Linda hetzelfde. Waarom keerde zij niet om? In plaats daarvan stapte ze verder naar voren, naar de Inkijk.
Alleen besloot ze nog niet naar binnen te gaan.
Eerst wilde ze beter om het huis kijken.
Ze meed het betegelde terras langs de woning, dat was te dichtbij de ramen, en schuifelde over het gazon, en tuurde nogmaals naar de gesloten gordijnen. Die hingen overal stil, beneden in de woonkamer en boven in de slaapkamer.
Er was geen enkel teken dat binnen iemand op haar wachtte.
Linda keerde om en liep toen wel naar de voordeur, ook van glas.
Ze stak de sleutel in het slot, met bonzend hart en ingehouden adem. Ze deed open en stapte naar binnen.
Niemand sprong op haar af. De grote woonkamer was duister en verlaten. Behoedzaam sloop ze verder, op haar tenen, om niet het geringste geluid te maken.
De stilte leek desondanks bedrog. Angst kneep haar keel dicht.
In het midden van de kamer bleef ze staan. Haar oog viel op de leren driezitsbank en het hoekje met het bureau waarop haar Apple Macbook stond. Alles op het bureau leek onaangeraakt. Linda keek verder om zich heen en klom toen de trap op, naar de keuken boven. Ze rook wat, een stinkluchtje dat ze niet meteen kon plaatsen. Op de bovenste trede keek ze eerst links, door de geopende deur van de slaapkamer, met daarnaast de badkamer. Daarna blikte ze rechts, de keuken in, waarachter nog de opslag- en wasruimte lag (ze noemde het zelf oneerbiedig het rommelhok). De deur daarvan was gesloten.
Haar adem stokte. Eén van de drie tafelstoelen in de keuken was naar achteren geschoven.
Ze was een gewoontedier en haar routine was om stoelen altijd onder tafel terug te plaatsen. Alleen stond de stoel het dichtst bij het aanrecht er nu bij alsof er nog maar net iemand op gezeten had.
Het was ondenkbaar dat zij hem bij het weggaan vanochtend vergeten was terug te schuiven, want zelf zat ze altijd op de stoel links van deze. Ook weer zo’n gewoonte van haar. Ze had de verplaatste stoel niet eens aangeraakt vandaag.
En ze zag nog wat, naast een tafelpoot, op de witgrijze laminaatvloer. Ze hurkte neer en het leek as te zijn. Van een sigaret? Dat verklaarde het stinkluchtje.
Zij rookte niet. Paul ook niet.
Linda stond weer op en haar blik viel naast het fornuis op het blok messen van het merk Sabatier Stainless France. In haar maag leek opeens een slang tot leven te komen, die kronkelde en hard beet.
Eén mes in het blok ontbrak, het tweede van onder. De laatste keer dat ze had gekeken was het blok nog compleet geweest. Daar durfde ze haar hand voor in het vuur te steken.
Er is hier iemand. Vlucht, nu kan het nog!
De stoel, de as, het mes. En de andere Jeep buiten, die echt was en geen waan. Het was wel heel duidelijk dat ze niet alleen was. Maar waar was de indringer?
Doe het licht aan!
Waar was die gedachte vandaan gekomen? Het klonk als een snauw, een bevel. Geschrokken draaide ze zich om, maar nog altijd zag ze niemand.
Of het nou een schreeuw uit haar binnenste was geweest of niet, het was hoe dan ook goede raad. Het werd te donker om nog veel te kunnen zien. Een mogelijke belager die zich verborgen hield kon haar op elk moment vanuit iedere hoek verrassen. Met de lichten aan was hij of zij dat voordeel op zijn minst voor een deel kwijt. Linda keerde zich om naar de lichtschakelaars. Die zaten tegen de keukenwand, naast de slaapkamerdeur.
Hoorde ze achter zich iets? Kraakte er wat?
Het volgende gebeurde erg snel. Ze duwde tegelijk alle lichtschakelaars naar beneden. Een zee van licht viel in het hele huis. Toen ving ze weer een geluid op, en dit had wat weg van het huilen van een wolf. Het werd gevolgd door een zachte bonk, ergens vandaan, alsof iets was omgevallen. Golven van angst overspoelden haar.
Weg, weg hier!
Zo snel ze kon holde ze de trap af, naar de deur en trok die open. Ze beende langs de andere Jeep zonder dat vervloekte ding zelfs maar aan te kijken. Wie er ook in huis was moest haar nu volgen. Ieder moment van aarzeling kon haar fataal worden. Daar was ze opeens zeker van.
Linda rukte het portier van haar eigen Jeep open, viel haast op haar stoel en probeerde de sleutel in het contact steken. Het lukte niet. Haar vingers trilden. Een rauwe schreeuw perste zich uit haar keel. Elk ogenblik verwachtte ze dat een koude hand naar haar hals zou grijpen. Ze zou in de ogen staren van een woest en verwrongen gelaat–
Kalmeer, beheers je!

Share