Fragment Tot de dood ons scheidt… en daarna

Ze woonde in dezelfde straat als hij. Al langer had John een oogje op haar. En zij op hem. Eigenlijk was het slechts een kwestie van tijd voor ze elkaar zouden ontmoeten. Toen dat gebeurde, klikte het meteen. Een stormachtige liefde bloeide op. Tot zo’n twee maanden later mysterieuze spaken in de liefdeswielen gestoken leken te worden.
“Ik zat op een avond wat TV te kijken,” aldus John. “Ineens, echt zomaar, hoorde ik in mijn hoofd een ‘stemmetje,’ dat zei: ‘Stop maar met Yvonne. Dit gaat niet goed. Kap met haar, nu het nog kan.’ Een eigen gedachte was het niet. Ik begreep er niks van en dacht, waarom zou ik in vredesnaam moeten kappen met Yvonne? Ik ben gek op haar en zij op mij! Waarop dat stemmetje onverstoorbaar zei: ‘Het zal mislopen. Nu kun je er nog een einde aan maken.’ Ik kon het stemmetje niet van me afschudden. En in de dagen die volgden bleef het erop aandringen dat ik het uit zou maken met Yvonne. Ik sprak er thuis over. Daar snapten ze me net zo min als ik mezelf begreep. Die is gek, meende mijn moeder.”
Enkele weken zou het vreemde stemmetje John blijven achtervolgen. Toevallig of niet, was het ook een tijd waarin het wat minder ging tussen hem en Yvonne. “Zij is in een beschermd milieu opgevoed. Allerlei regeltjes en plichten waren voor haar enorm belangrijk, terwijl ik dat soort dingen van nature aan mijn laars lap. Als ik er zin in heb, wil ik mijn benen op tafel kunnen leggen. Of met een kruimelende boterham de kamer in lopen. Zij had daar een hekel aan. Wilde dat ik dan een bordje pakte. Met zulke kleinigheden hebben we best wel moeilijkheden gehad.”
Af en aan ging het, tot haar onmacht zich te verenigen met zijn vrijere levensstijl tenslotte tot een eerste breuk leidde. Net voor ze op vakantie zouden gaan, maakte ze een einde aan de relatie. Nauwelijks veertien dagen later was het weer aan. Ze kon hem toch niet missen. Drie maanden later hield John een verjaardagsfeestje, dat het begin was van de tweede scheiding. “Tijdens die fuif gedroegen enkele van mijn toenmalige vrienden zich onbehoorlijk. Zelf was ik het ook niet zo eens met wat ze flikten, maar zij raakte helemaal over haar toeren. Die dingen doe je toch niet, riep ze. En daar had ze gelijk in.”
Yvonne liep weg, maar toen John een week later belde, kwam ze toch weer meteen terug. Alles werd opnieuw koek en ei, ondanks de spanningen die bleven. “Ze had twee kanten, dat werd me steeds duidelijker. Van de ene kant was ze een geweldige, lieve meid, die alles voor je over had en zichzelf compleet voor anderen kon wegcijferen. Daarnaast bleef ze prikkelbaar door haar hang naar het volgen van regeltjes. Die problemen losten we op, simpelweg omdat we van elkaar hielden. Uiteindelijk leek ze ook zelf toch wat losser te kunnen worden. Nadat we plannen hadden gemaakt om een huis te laten bouwen, begon ze opgelaten te fantaseren dat ze straks gewoon wilde gaan doen wat ze leuk vond. Als ik op mijn eigen woon, dan doe ik wat ik prettig vind. En zaterdag is zaterdag, dan ga ik echt niet de hele dag staan poetsen, vertelde ze opgewekt.”
Het scheen allemaal toch nog goed op z’n pootjes terecht te komen. John en Yvonne waren gelukkig met elkaar en nog slechts een enkele keer kwam er een kink in de kabel. “Tijdens een carnaval gedroeg ze zich weer vreemd. Ze stond erop dat ik haar, temidden van vrienden en kennissen, zou vertellen hoeveel ik om haar gaf. Dat doe ik straks wel, zei ik. Om nou ter plekke een Romeo en Julia act op te voeren, daar voelde ik weinig voor. Ook was Yvonne opeens ontzettend jaloers op een oude vriendin die ik ooit had gehad, voor ik haar had leren kennen. Volkomen misplaatste jaloezie. Opnieuw was ze me een tijdje echt een mysterie.”
Vlak na die carnaval werd Yvonne grieperig. Ze voelde zich niet lekker, had last van haar armen, en voelde een stekende pijn in haar hals. John keek er naar en merkte een knobbeltje op onder haar kin. Zij was er steeds beroerder aan toe en werd na enkele dagen onderzocht door een dokter. Die kon geen uitsluitsel over haar ziekte geven en gaf haar wat medicijnen. Als de pijn zou verergeren was misschien een ziekenhuisopname nodig, vertelde hij. “Ik dacht zeker nog niet aan iets ernstigs,” zegt John. Maar de pijn wérd erger en Yvonne moest opgenomen worden.
“Op zekere dag werd ik op mijn werk gebeld door een zuster, die zei dat de dokter van plan was bepaalde dingen te gaan doen. Het leek haar raadzaam dat ik zelf even kwam. Nou, ik schrok me rot, haastte me naar het ziekenhuis, en vroeg Yvonne wat er aan de hand was. Ze zei dat men haar wilde onderzoeken op Hotchkin. Een lympheklierkanker, mogelijk goedaardig, mogelijk ook kwaadaardig.”
Nog steeds dacht John niet aan het ergste. Er werd een onderzoeksoperatie op Yvonne uitgevoerd om een diagnose te kunnen stellen. Hij wachtte de uitslag af. Daags voor hij bericht zou krijgen, kwam John in de ziekenhuisgangen onverwacht zijn buurman tegen. Ze praatten wat. Terloops maakte de buur melding van een vrouwtje, Annie, die zich met alternatieve genezingen bezighield. John luisterde met belangstelling, nam zich voor eens contact met haar te zoeken, en zou dat diezelfde avond al doen, omdat zijn zorgen over Yvonne hem niet loslieten. “Ik kon meteen komen. Annie was heel vriendelijk en belangstellend. Ik vertelde haar alles. Wijzend naar haar hart, vertelde zij me toen dat ze een goed gevoel híer had.”
Dat monterde John op, al zou zijn opluchting niet lang duren. Na het bezoek aan de frêle Annie ging hij terug naar het ziekenhuis, waar een verpleegster van Yvonne een gesprekje met hem aanknoopte. “Die zuster zei dat Yvonne erg ziek was. En, heel voorzichtig, voegde ze er aan toe ‘dat ze misschien beter zou worden, maar misschien ook niet.’ Pas toen ik dát hoorde, stortte mijn wereld in. Ik ging naar huis en kon mijn tranen niet bedwingen.”
Verslagen belde John Annie. Zij leefde met hem mee en stelde voor Yvonne tenminste een rustige nacht te geven. Daartoe moest John om stipt 22.15 uur aan zijn zieke vriendin denken. Annie zou dan de rest doen. “Ik ging om kwart over tien op bed zitten, concentreerde me vol op Yvonne en plotseling, vreemd als het klinkt, voelde ik mijn hele onderlijf verkrampen. Iedere spier stond gespannen als een vioolsnaar. Ik begon te trillen, zo heftig dat zelfs het bed ging schudden en schuiven. Wat me overkwam wist ik niet, maar in ieder geval duurde het een tijdje voor ik zelf weer bezit kreeg over mijn lichaam. Paniekerig belde ik vervolgens Annie, die me verzekerde dat wat ik had meegemaakt niet ongewoon was. En toen ik de volgende dag bij Yvonne was, beaamde ze een heerlijk kalme nacht gehad te hebben…”
Uren later werden de resultaten van het Hotchkin onderzoek op tafel gelegd. De waarheid bleek nog erger te zijn dan het vermoeden dat de verpleegster al aan John had laten doorschemeren. Het gezwel dat in Yvonne woekerde was kwaadaardig en bovendien ongemeen hard groeiend. Artsen konden niets meer doen. Ze gaven Yvonne nog een week, hooguit twee weken te leven.
“Het zouden niet meer dan drie dagen worden,” zegt John. “Alles ging ontzettend snel. Hoe ik zelf op die diagnose reageerde? Geschrokken, dat wel. Maar ik trok niet meer van verdriet de haren uit mijn hoofd. Door het verpleegstertje, en Annie, was ik onderhand wel voorbereid op dit nieuws. Ik accepteerde Yvonne’s dood niet, maar ik had in dat vooruitzicht wel meer berusting gevonden. Als het niet anders was, dan moest het maar zo.”
John bracht een nieuw bezoek aan Annie en kreeg meer van haar te horen. “Ze noemde zich een poortwachtster. Met stervende mensen kon ze een stukje mee naar ‘hierboven’ gaan. Ook Yvonne zou ze de weg naar de dood iets makkelijker gaan maken. Over haar zei ze verder nog dat ze een ‘meisje was met een speciale begaafdheid.’ Nu was ze met een zware, hele zware strijd bezig, en daarin moest ik haar steunen.”
Hoewel het stervende meisje niet meteen was ingelicht over haar ziekte, voelde zij instinctief aan wat haar te wachten stond. De avond nadat de diagnose bekend was geworden, stond ze er plotsklaps op om bediend te worden. Zo geschiedde, en aan het eind praatten Yvonne en John nog wat na. “Ze hield zich enorm sterk. Ofschoon ze verging van de pijn, en ook steeds vaker wegzakte, liet ze dat zo min mogelijk merken. Dat maakte die bediening een feest, allerminst een treurige aangelegenheid. Alles wat nog gezegd moest worden, wérd ook gezegd. Op een gegeven moment zei ik dat ik wist dat ze met een zware strijd bezig was. ‘Hoe weet jíj dat?’ vroeg ze, verwonderd. Alsof die woorden voor haar een diepere betekenis hadden. Een betekenis waar Annie misschien op had gewezen, maar die mij ontging. ‘Doet er niet toe, ik weet het,’ zei ik. Zij knikte en zei, ‘Ik hou zoveel van je. Met jou wil ik verder. Ik blijf bij je.’ Ik meende toen echt dat ze nog hoopte uit het ziekenhuis te komen, om samen met mij in ons eigen huisje verder te gaan. Achteraf bleek dat niet zo te zijn…”
De doodswake begon. John bleef bij zijn vriendin en zag hoe de laatste uren voor haar dood alle fasen uit haar leven, als wilde golven, door haar heen spoelden. “Ze deed soms kinderlijk, dan rijp als een oude vrouw. Ik moest de kamer verlaten, dan schreeuwde ze dat ik me terug moest haasten. Af en toe mocht ik haar niet aanraken, dan wilde ze me juist knuffelen.”
Op de laatste dag van haar leven werd om 2.00 uur begonnen haar zwaardere injecties toe te dienen, zodat ze rustig zou inslapen. Om 11.00 uur was het zover. Yvonne haalde nog een keer moeizaam adem en ademde niet weer uit. Stil bleef ze liggen. Het was voorbij. Ze was gestorven. John boog zich voorover, maakte een kruisje op haar voorhoofd, precies op het moment dat ze haar allerlaatste adem in een diepe zucht terug de wereld in blies.

John regelde de begrafenis, zocht Annie nog enkele keren op, en dacht over alles na. Dat ‘stemmetje’ dat hij in zijn hoofd had gehoord. Annie die hem had verteld over Yvonne’s strijd. Haar gedrag tijdens carnaval. Had ze toen al dingen aan voelen komen?
Twee weken na haar dood ging hij, samen met zijn moeder, terug naar Annie. Eenmaal bij Annie, ging het gesprek snel over op Yvonne. “Wijzend op haar soms moeilijke karakter, zei mijn moeder dat ons samenwonen misschien wel op niets zou zijn uitgelopen. Annie schudde haar hoofd. Nee, dat zou niet gebeurd zijn, zei ze. Ik zat erbij en opeens, net als met dat ‘stemmetje’, gebeurde het. Annie’s woorden bleven in mijn oren hangen. Dat zou niet gebeurd zijn. Maar wat zou dan wèl gebeurd zijn? Ik voelde me wegzakken, diep en ver weg. Wat er toen gebeurde, zou ik niet voor mogelijk hebben gehouden, als ik het niet zelf had meegemaakt. Alsof ik droomde, zag ik het huis waar Yvonne en ik hadden willen gaan wonen. In werkelijkheid stond het nog in de steigers, nu was het al ‘af.’ Ik liep naar binnen, op zoek naar Yvonne, kon haar beneden nergens vinden, dus liep ik de trappen op naar boven. Daar, op de grond, lag ze. Bloed gutste uit haar hals. Ze was dood. Vermoord. Terwijl ik haar, tot mijn afgrijzen, zo zag, drong zich uit mijn binnenste iemand op, die van mijn stem gebruik wilde maken. Het was een bizar gevoel, op de een of andere manier werd ik ‘weggeduwd.’ Ik opende mijn mond en hoorde mezelf zeggen: ‘Jij nu alles snapt.. .daarom beter zo… anders nog meer pijn…’ Het was Yvonne. Zij ‘kwam door.’ Op een mysterieuze manier liet ze me zien wat er gebeurd zou zijn als ze in leven was gebleven en wij in ons huisje waren gaan wonen. Iemand zou haar vermoord hebben. Dat had nog meer pijn gebracht. En in die kinderlijke, hakkelige stem, vertelde ze nog meer. Ze liet weten dat ze blij was dat ik er voor haar geweest was. Omdat ik haar had begrepen. Daarna kwam ze terug op de belofte die ze in het ziekenhuis had gedaan. Door mij heen hoorde ik haar zeggen: ‘Blijf bij je… niet bang zijn… blijf altijd bij je… tot er een ander is…’ Gedurende de hele tijd dat ze zo in me zat, voelde ik een beklemmende pijn bij mijn hartstreek, alsof onzichtbare handen mij daar knepen. Pas na een kwartier kwam ik weer wat op adem en verliet Yvonne me weer.”

Voor John pasten de puzzelstukjes bij elkaar. Eens zou er een ander meisje op zijn levenspad komen, maar tot die tijd zou Yvonne er zijn. “Ik was een keer, met een kennis, op de fiets ergens naar toe. Plotseling verlies ik mijn evenwicht en val. Er komt een auto aan en die mist me rakelings. Zegt mijn vriend naderhand hoe onvoorstelbaar het was dat ik er zonder een schrammetje vanaf was gekomen. De bestuurder van die auto had met een bijna onmenselijk knappe reflex gereageerd…”
Hielp Yvonne een handje mee? “Bewijzen kun je het niet,” aldus John. “Maar dat wil ik ook niet. Het gaat denk ik om hoe ik haar zelf voel. Ik herinner me dat ik eens een boswandeling maakte, ging zitten en ‘ns gemakkelijk achterover leunde, en toen was het net of ik mijn hoofd in haar schoot legde. Haar adem voelde ik in mijn nek. Ze wàs er. Zoals je vluchtig iemand vanuit je ooghoeken meent te herkennen, je omdraait en dan constateert dat die man of vrouw er daadwerkelijk ís, zo was dat ook.” Toen hij dertig werd, hield hij een feestje. “Het is gebruikelijk dat je dan van de dames drie kusjes krijgt. ‘s Nachts stapte ik in bed, keek gapend nog even op de digitale wekkerradio en iets greep me – weer – bij de keel, toen ik zag dat de cijfers 3:30 aangaven. Een teken van Yvonne? Drie kusjes en gefeliciteerd met je 30e verjaardag?”

Inmiddels is John gelukkig samen met een andere vrouw. Hij is verder gegaan, Yvonne ook. Maar hij zal haar niet vergeten en altijd in liefde aan haar denken.

Voor de rest van het verhaal zul je toch het boek moeten lezen…

Share